In de vertelling van Brigitte Dewasme over haar verblijf op de IC zijn haar eigen ver-warring, discomfort, communicatie, machte-loosheid en de grote troostende steun en nabijheid van haar naasten belangrijke thema ’s.

Ik mag me niet verzetten; ik móet door die buis ademen, anders laten ze me hier liggen.

Ik moet bewijzen dat ik het kan. De hele nacht doe ik mijn best en ’s ochtends hoor ik een stem opgewekt zeggen dat ik het gehaald heb; de beademingsbuis mag eruit!

De gezichten van mijn man Tage en mijn zoon Gabriel boven me. Ik kan niet goed praten, maar weet toch “ik leef nog” uit te brengen.

Dat ik niet echt besef wat is er gebeurd, blijkt uit mijn vraag of ze zich zorgen heb-ben gemaakt. Ik wil Gabriel laten weten dat ik er weer voor hem ben en zeg hem dat ik heel veel van hem houd. We huilen allebei. Daarna vraag ik hoe het op school gaat.

Ik kan niet goed praten, maar weet toch“ik leef nog”uit te brengen.

Mijn mond voelt alsof hij bekleed is met fluweel. Droog en zacht in plaats van vochtig. Twee dierbare vriendinnen zitten naast me en houden allebei een hand van me vast. Ik wil zo graag wat water. Niet alleen mijn mond maar ook mijn lippen vochtig maken, maar het lukt me niet om dat aan ze duidelijk te maken. De buis heeft veel schade aangericht en praten lukt niet. Een verpleegster komt met een kaart waarop het alfabet afgebeeld staat en het lukt me nog net mijn hand op te tillen en de letter “W” aan te wijzen. Daarna valt m’n hand weer neer. Mijn spierkracht is weg en een beetje gefrustreerd merk ik dat niemand raadt dat ik de W van water bedoel.

Later lukt het me om aan een verpleeg-ster duidelijk te maken dat ik water wil en ze bevestigt wat ik al vreesde; dat ik niet mag drinken. Het water kan in mijn longen terecht komen, dus ik moet eerst een slik-test met een logopediste doen. Dat gaat nog een paar dagen duren. Gelukkig wil ze wel mijn lippen bevochtigen met een watje en mag ik mijn mond spoelen.

Aan de verpleegster van de eerste nacht, vraag ik nogmaals om zo’n verkoelend watje. “Wij hebben hier geen watjes” is haar antwoord. Ik denk dat ze niets in deze behandeling ziet, want als ik zeg dat ik wel watjes in mijn toilettas heb, zegt ze dat ik geen water mag. Ze haalt een soort lolly met mintachtige crème door mijn mond.

De crème blijft plakken aan mijn droge wangen en tong; het is heel vies, maar als zij vol overtuiging : “lekker he?” roept, knik ik braaf ja. Ik wil geen credits verspelen bij de verpleging.

Mijn ogen dicht doen betekent dat ik opnieuw alle beelden op mijn netvlies krijg, die ik tijdens mijn tien dagende durende comateuze slaap ook zag.

Een wit voetje halen bij de verpleging blijkt die nacht een uitdaging. Ik krijg een zuur-stofmasker op en de koele lucht raast over mijn gezicht alsof ik met mijn hoofd vlak voor een blazende airco sta. Ik zie kleuren om me heen draaien alsof ik in een disco ben. De verpleegster dient mij stevige slaapmedicatie toe, maar ik lig naar het plafond te staren en begeef me in een parallel universum: ik moet een verhaal over de oorlog schrijven maar stuit daar op ethische dilemma’s die ik die nacht nog moet oplossen.

Mijn ogen dicht doen betekent dat ik opnieuw alle beelden op mijn netvlies krijg, die ik tijdens mijn tien dagende durende comateuze slaap ook zag. Alsof de strijd die bloedlichaampjes voerden met de streptokokken die mijn lichaam aangevallen hadden, op mijn netvlies wordt geprojecteerd.

“Mevrouw, u ligt nu al uren wakker; ga toch gewoon slapen! Ik heb nog nooit meegemaakt dat een patiënt een hele nacht naar het plafond ligt te staren”. Ik heb iets van geruststelling nodig. “Kunt u mijn man Tage bellen?” vraag ik. Ze vertelt me dat het twee uur ’s nachts is en ik weet op dat moment niet dat ik helemaal geen dag- en nachtritme meer heb. Ze vertelt me dat ze nu mijn man niet wakker kan bellen en dat die iedere ochtend zelf belt. Ze adviseert me op de klok te kijken. Ik verzwijg dat mijn bril op mijn nacht-kastje ligt en dat ik niet kan zien hoe laat het is. Ik besluit me aan de situatie over te geven, totdat de zware antibiotica en sondevoeding zich doen gelden en ik een diarree-aanval voel komen. Ik vraag om een steek. De verpleegkundige antwoordt dat ze zo komt, maar dat ze eerst wat medicatie voor andere patiënten moet klaarzetten. Ik laat alles lopen.Later die nacht vraag ik een tweede keer om een steek en die krijg ik nu meteen. Ik lig met mijn billen in mijn gevulde po en wacht. Na een kwartier en na nogmaals gecontroleerd te hebben of ik het lampje waarmee ik de nachtverpleging kan roe-pen, wel heb aangedaan, besluit ik nog een tijdje te wachten. Dan probeer ik de steek voorzichtig zelf onder me vandaan te trekken en bevuil daarmee het hele bed.De verpleegster is boos en “verdrietig” en ik voel me hulpeloos.

Meerdere malen probeer ik uit bed te stappen, infuus en snoeren ten spijt.

Hardwerkende en deskundige verpleging om me heen, die luid tegen me spreekt en met “mevrouw!” aanspreekt. Meerdere malen probeer ik uit bed te stappen, infuus en snoeren ten spijt. Ik heb een steek nodig of ik moet naar Gabriel, ik weet zeker dat hij ergens in de buurt is, op zoek naar mij, ik hoor zijn stem.

Ik roep hem en wil naar hem toe. De verpleging maant me in bed te blijven en ik bied excuses aan. Ik beloof mijn man en Gabriel te laten weten dat het beter is als ze niet meer op bezoek komen. Het is voor mijn eigen bestwil zegt de verpleeg-ster. Anders word ik niet beter.

Vol trots vertel ik later die dag aan de verpleging dat ons tweede kleinkind op komst is. Aan de meewarige glimlachen om me heen, zie ik dat het niet zo is. Heb ik dat dan echt verkeerd begrepen?

En wat doet die man in mijn kamer? De verpleegster zegt dat hij de eigenaar van het ziekenhuis is en foto’s maakt. Ongevraagd? Van mij? Het gaat zeker niet zo goed met dit ziekenhuis.Vol trots vertel ik later die dag aan de verpleging dat ons tweede kleinkind op komst is. Aan de meewarige glimlachen om me heen, zie ik dat het niet zo is.

Heb ik dat dan echt verkeerd begrepen?Mijn comateuze periode die tien dagen heeft geduurd, maar zeker ook de dagen erna op de IC zijn een lesje in nederigheid en overgave. Met name de nachten brengen verwarring. Ik verkeer soms in een heel andere realiteit en besef niet of nauwelijks wat er gebeurd is, dat ik op een IC lig en wat dat betekent. Twee weken later spreek ik de verpleegkundige van mijn eerste “wakkere” nacht nog eens. Ik lig inmiddels op een verpleegafdeling.

Foto’s die Gabriel en Tage van huis voor me meenemen herinneren me aan mijn leven.

Ik vraag haar of er op de IC-afdeling en bij haar voldoende kennis is van mensen die na een periode van coma, nog in een delier zijn. Sterker nog, ze geeft les aan verpleegkundigen over het verschijnsel delier.

Geruststellend zijn de bezoekjes van Tage en Gabriel. Die brengen me in verbinding met een realiteit die ik ken. Liefdevol en opgelucht zijn ze. Er is echt contact, ik krijg knuffels en kusjes. Ik kom tot rust. Tage leest me dagelijks de “post” voor die voor me binnen is gekomen. Mooie, liefdevolle teksten van heel veel mensen om ons heen. Appjes die Tage meerdere keren per dag in een gestaag groeien-de appgroep stuurt. Weer tranen, zeker ook als ik me bewust word van de angst van mijn 14-jarige allerliefste kind om zijn moeder te verliezen; we hebben zoveel te bespreken. Langzaam word ik me weer een beetje bewust van mezelf. Foto’s die Gabriel en Tage van huis voor me mee-nemen herinneren me aan mijn leven.Geruststellend is ook de dagelijkse zorg van de verpleging. Drie keer per dag iemand anders, voor mij. Ik word gewassen, mijn tanden worden gepoetst, mijn haar wordt gekamd.

De fysio vraagt me wat ik denk nog te kunnen en me daarbij het slechtste scenario voor te stellen. “En dan zal het nog erger zijn dan dat”, waarschuwt ze.

De fysiotherapeute en de psychiatrisch verpleegkundige komen aan mijn bed om mij te ondersteunen bij m’n eerste herstel. Lieve, begripvolle vrouwen.

De fysio vraagt me wat ik denk nog te kunnen en me daarbij het slechtste scenario voor te stellen. “En dan zal het nog erger zijn dan dat”, waarschuwt ze. En inderdaad, ik kan niet meer staan en dus zeker niet lopen. Maar ze haalt er meteen een looprekje bij; we gaan aan de slag en voorzichtig sta ik na een poosje, voorover leunend, naast mijn bed.

De psychiatrisch verpleegkundige voert een aantal gesprekken met mij en met Tage waarin we kunnen uitleggen, ook aan elkaar, wat er allemaal gebeurd is met ons. Mooie opvang.Ondertussen vertellen Tage en Gabriel steeds meer verhalen. Hoeveel toegewijde artsen en verpleegkundigen er rond mijn bed stonden. Dat ik in groot levensgevaar met een MICU overgebracht moest worden naar het Leids Universitair Medisch Centrum. Dat ik daar hemelzijdank weer levend uit kwam, maar hoe lang iedere minuut de twee dagen daarna duurde. Dat er na acht dagen nog een ernstige te-rugval is geweest, nadat het berg opwaarts ging en ik na tien dagen wakker gemaakt kon worden. Verhalen die over iemand anders lijken te gaan.

Mooi is ook hun diepe respect voor het harde werk en de toewijding van de artsen en verpleging. Ze vertellen mij ook hoeveel vrienden en familie met liefde en hulp om ons heen zijn gaan staan. Over de mensen die aan mijn bed ston-den, tegen me hebben gepraat, hebben gehuild, mijn hand vast hebben gehouden en me hebben laten weten dat ze er voor me waren. Vrienden en vriendinnen die dagelijks met Tage belden en geholpen hebben waar ze konden. Ik ben er zo door ontroerd.

Na een aantal dagen vraagt me Tage of ik eigenlijk weet wat ik gehad heb; een sepsis. Ik knik, maar het zegt me niets.Ik moet van mijn veilige eenpersoonska-mer op de IC af, naar de zaal.

Verhalen die over iemand anders lijken te gaan.

Er zijn inmiddels dringender gevallen dan ik. Veel geluiden, rondrennende verpleging, kreunende patiënten en huilende familie. Ik heb handdoeken om me heengeslagen tegen de kou. Mijn oordopjes ben ik kwijt. De dienstdoend intensiviste komt midden in de nacht naar me toe en vraagt hoe het gaat.

Ik vertel haar dat ik in deze dierentuin niet kan slapen en dat ik morgen naar huis ga. Onverstoorbaar en vriendelijk zegt ze dat dat het een positief teken van herstel is dat ik weg wil en dat ze de volgende ochtend zal bespreken of ik overgeplaatst kan worden. Hoop op rust, op slaap, op verlossing van slangen en draden, op normale voeding, op een w.c. en een douche gloren.

Ik beland op de longafdeling op een heer-lijk rustige, zonnige kamer met een grote badkamer. Mijn herstel kan beginnen.Ik vraag om een rollator, ga de badka-mer in en schrik van mijn spiegelbeeld. Gelig-wasachtig ingevallen gezicht met haar dat futloos langs mijn hoofd hangt. Heerlijk wel die douche met dat stoeltje eronder. Ik ga oefenen met lopen, vraag of die vieze plas-katheter verwijderd kan worden en krijg een zalfje tegen de pijn en blaren in mijn mond, veroorzaakt door de antibiotica.

Mijn herstel kan beginnen. Ik vraag om een rollator, ga de badkamer in en schrik van mijn spiegelbeeld.

Ik probeer normaal voedsel te eten, wat nog niet meevalt. De blaren en mijn smaakpapillen protesteren heftig, vooral tegen het eten dat ik krijg in het zieken-huis. De diëtiste dreigt met “bijvoeding”. Ik mag niet nog meer afvallen. Tage en lieve vriendinnen nemen af en toe lievelingskostjes mee.

De onvolprezen fysiotherapeute stimuleert me dagelijks om mijn grenzen te verleg-gen; “waarom kleed je je niet gewoon aan?” “Zet eens een paar stapjes zonder rollator” of “ga eens op een stoel zitten als je eet.” Ik word weer een beetje mens en vraag Tage om crème waarmee ik mijn uit-gedroogde reptielenhuid kan insmeren.

Ik begin er bij de verpleging op aan te dringen dat ik naar huis wil. Ik wil worden verlost van de pijn in mijn lijf en in mijn hoofd die veroorzaakt wordt door het vele liggen en door verkramping. Ik wil naar mijn eigen bed, goed slapen en Tage en Gabriel om me heen hebben.

Na ruim drie weken in het ziekenhuis is het zover. Thuis. Ik loop langzaam zelf de trap op en ben dan uitgeput. Eindeloos veel bezoek; doet me denken aan de kraam-tijd. Fijne afleiding. Tage heeft het gevoel er een beetje bij te hangen, de zorgtaken wegen zwaar en hij heeft, net zoals ik, heel veel te verwerken. De dreiging van het instorten van zijn leven met mij, de angst, de onzekerheid, de ontregeling. Ik doe wat ik kan, maar ik ben moe en zwak. We krijgen ruzie. Ik roep dat ik beter naar een revalidatiecentrum had kunnen gaan; moest er even uit.

Ik ben me ervan bewust dat ik echt alles wat er voor mij echt toe doet, in mijn leven heb.

We concluderen dat we allebei veel heb-ben meegemaakt, niet hetzelfde, maar wel samen. We praten er veel over en Tage gaat praten met een trauma-therapeute. Wat mij helpt is het dagboek dat Tage tijdens mijn coma heeft bijgehouden van alle gebeurtenissen en emoties, thuis en in het ziekenhuis.

Gabriel blijft ons bezweren dat hij nog veel terugdenkt aan wat er allemaal gebeurd is, maar dat het er niet meer moeilijk mee heeft. Wat een kanjer!

Met de fantastische zorg en hulp van onze (stief)dochter Astrid en haar vriend Pim heeft ook Gabriel zich er doorheen geslagen. Is naar zijn hockey-trainingen gegaan en is blijven werken voor school. We blijken een heel sterk familie-systeem te hebben.

Sowieso zijn we ons bewust geworden van onze warme vriendschappen, van alle mensen die liefdevol een draagbaar voor ons gevlochten hebben. Ik ben me ervan bewust dat ik echt alles wat er voor mij echt toe doet, in mijn leven heb.

Back To Top